Deze tekst werd
in december 2004 gepubliceerd in de "Zorggazet" van de school
waar de auteur werkzaam is als zorgcoördinator. Zij was zo vriendelijk
ons toelating te geven deze tekst te publiceren op onze website. Reacties
op ons info adres worden doorgestuurd naar de auteur.
Wat is een Intelligentiequotiënt?
Een IQ geeft aan hoe je scoort op een intelligentietest, vergeleken met
het deel van de bevolking van jouw leeftijd.
Bij veel metingen stelt men vast dat velen een gemiddelde uitslag behalen
maar dat er veel minder mensen lager of hoger scoren. Men krijgt bij het
uitzetten van de scores in een grafiek dan een zogenaamde Gauss-curve.
Men kan er vanuitgaan dat 68 procent van de bevolking een IQ heeft tussen
85 en 115 wat als gemiddeld beschouwd wordt. Ongeveer 13,5 procent behaalt
een score tussen 70 en 85(zwak begaafd) en evenveel mensen behalen een
score tussen 115 en 130(goed begaafd). Van de overige 5 procent bevindt
de helft zich onder de 70 (zeer zwak) en de andere helft boven de 130(hoogbegaafd).
Wat is een disharmonisch ontwikkelingsprofiel?
(ook wel de Verbaal-Performaal kloof genoemd)
De term verbaal-performaal-kloof is ontstaan als een gevolg van de meetmethode
die bij de meeste IQ-testen gehanteerd wordt. Men meet er enerzijds het
verbale IQ mee, en anderzijds het performale IQ.
Het verbale IQ meet alles wat betrekking heeft op woordenschat, taalgevoel,
redeneringsvermogen, enz… Rekenen is evengoed redeneren en valt dus
ook onder het verbale IQ.
Het performale IQ meet hoe je praktisch omgaat met je kennis. Hoe los je
praktisch een probleem op bijvoorbeeld.
Motorische vaardigheden spelen hierbij een rol, maar evengoed een aantal
inzichten, zoals bijvoorbeeld het ruimtelijk inzicht.
Bij een normale ontwikkeling lopen beiden IQs in zekere mate parallel.
Er is altijd een zeker verschil maar men gaat er vanuit dat het verschil
pas belangrijk wordt als het meer dan 12 IQ punten bedraagt (Stanford-Binet
IQ met een standdaarddeviatie van 15. Dit is de meest gebruikte IQ schaal.)
Studies hebben aangetoond dat vanaf een verschil van 12 punten de kans
dat het om een toevallig verschil gaat ongeveer 5% is. Vanaf een verschil
van 16 punten is die kans zelfs maar 1% meer. Zodra er een beduidend verschil
is tussen beide IQs, spreekt men van een verbaal-performaal-kloof (voortaan:
v/p-kloof)
Er zijn 2 soorten v/p-kloven te onderscheiden. Iemand met een verbaal
hoger en een performaal lager IQ enerzijds (V/p-kloof) en iemand met een
verbaal lager en een performaal hoger IQ anderzijds (v/P-kloof, ook omgekeerde
kloof genoemd). Het eerste geval komt 7 keer meer voor dan het tweede.
In normale situaties werken onze verbale en performale eigenschappen
samen, maar bij een kloof verloopt die samenwerking niet zo vlot. Een kind
kan zich dan geen beeld vormen van een bepaalde situatie en kan er daarom
niet goed mee omgaan, hetgeen zich op school bijvoorbeeld kan uiten in
slechte schoolresultaten. Een beeld vormen van een situatie, de visualisatie,
gebeurt als gevolg van verbaliseren: je brengt dingen onder woorden en
die laten je toe een situatie te begrijpen. Als iemand anders de verbalisatie
voor jou doet (bv. de leerkracht vooraan in de klas legt iets uit), dan
is die beeldvorming een stuk zwakker dan wanneer je de verbalisatie zelf
doet, vandaar dat het probleem typisch in schoolsituaties opvalt. Het kind
vat de opdracht niet en kijkt om zich heen naar de andere kinderen om te
kijken wat het precies moet doen. Een hoogbegaafd kind dat als dusdanig
herkend wordt en aparte opdrachten krijgt, kan niet meer afkijken. Heeft
dit kind een v/p-kloof, dan heeft het geen enkele manier meer om het gebrek
aan beeldvorming te compenseren en valt het nut van de aparte opdrachten
volledig weg.
Wat zijn de mogelijke gedragskenmerken van deze kinderen?
De volgende kenmerken worden door Rob Brunia als typisch voor een kloofkind
omschreven:
- Het kind heeft moeite met routine. Alles moet steeds opnieuw verteld
worden (wassen, aankleden, bed opmaken, …).
- Het kind is niet in staat zelf zijn rommel op te ruimen in de speelruimte,
slaapkamer, kleerkast, …
- Het kind is vergeetachtig en verstrooid en voert opdrachten bijgevolg
niet uit.
- Het kind is vaak boos of verdrietig. Het begrijpt namelijk wel wat
het moet doen maar krijgt het niet uitgevoerd en het eindresultaat valt
tegen. Het kind valt zichzelf tegen. (= chronische boosheid)
- Het kind rekent langzaam.
- Het kind heeft problemen als het moet handelen in groepsgedrag.
- Een hoge mate van drempelvrees. Alles wat nieuw is zorgt immers voor
problemen, dus nieuw wordt synoniem voor bedreigend.
- Het kind gaat blokkeren als het niet kan omgaan met een nieuwe situatie.
- Het kind is onhandig, blijft bijvoorbeeld glazen omgooien aan tafel.
- Het kind ontwikkelt tics.
- Bij het schrijven begint het kind halverwege de regel of de bladzijde.
- Het kind heeft een laag zelfbeeld ('ik doe dat niet want ik ga dat
toch niet kunnen').
- Deze kinderen zijn vaak angstig, wat zich ook manifesteert in een
veelheid aan nachtmerries.
- Het kind is extreem visueel ingesteld.
- Het gedrag van een dergelijk kind kan leiden tot de diagnose ADHD,
Asperger, dyslexie, terwijl er alleen maar sprake is van een V/p-kloof.
- Een kind met een v/P-kloof kan zeer goed imiteren wat het ziet en
wordt daarom niet ontdekt. Omdat het verbaal zwakker is, wordt het vaak
ook als een jonger kind aangesproken en wordt het voortdurend onderschat.
65% van deze kinderen wordt niet ontdekt. Hun gedrag vertoont gelijkenissen
met dat van een kind met autistiform gedrag.
(dit zijn mogelijke kenmerken: niet alle kenmerken zijn noodzakelijk aanwezig)
Begeleiding
Welke tips je gebruikt, is zeer individueel. Kies die tips eruit die
bij het kind zelf passen.
- Bied het kind structuur aan. Dit betekent dat een bepaalde opdracht
best in deelopdrachten geknipt wordt zodat het kind duidelijk te horen
krijgt wat het eerst moet doen, wat daarna, enz…
- Voor veel voorkomende taken kan een stappenplan op een kaartje hulp
bieden.
- Laat het kind zelf feedback geven op zijn geleverde prestatie en laat
zelf ook niet na van eerlijke feedback te geven.
- Nadat een opdracht gegeven is, laat je het kind best herhalen wat
je gezegd hebt. Dit verbaliseren stimuleert de beeldvorming.
- Het beeld van een opdracht dat we ons vormen bestaat uit drie aspecten.
Er is het symbool, er is de betekenis en er is de gevoelswaarde. Het is
belangrijk dat het kind bij het aanhoren van zijn opdracht alle drie de
aspecten te horen krijgt. Als het kind bijvoorbeeld iets over een auto
leert, dan is het merk het symbool, het feit dat het een vervoermiddel
is, is de betekenis, en de gevoelswaarde zou kunnen zijn dat hij geruisloos
rijdt.
- Bied geen wisselende structuren aan. Dus tijdens het rekenen plaatst
men op één bladzijde allemaal sommen van hetzelfde type.
Het kind verliest namelijk veel tijd met het zoeken naar de structuur
van het probleem. Eenmaal die gekend, lost het kind de sommen in geen
tijd op. Staan er allemaal verschillende soorten sommen dooreen, dan verliest
het kind keer op keer al zijn tijd met het zoeken naar de structuur en
krijgt het bijna geen sommen gemaakt.
- Omdat het kind een laag zelfbeeld ontwikkelt als gevolg van het zichzelf
steeds tegenvallen, is het belangrijk dat het kind gaat ervaren dat het
iets kan. Het zelfvertrouwen moet opgekrikt worden, en dit kan men bereiken
door opdrachten aan te bieden die tot de sterke kanten van het kind behoren.
- Omdat verbale instructies niet doordringen, kan men beter visualiseren
door de uit te voeren opdrachten uit te beelden met pictogrammen. Men
kan deze pictogrammen achter naast elkaar hangen bijvoorbeeld, en een
wasknijper plaatsen bij de uit te voeren opdracht. Als de opdracht klaar
is wordt de wasknijper bij het volgende pictogram geplaatst, enz…
|