Versnelling: meerdere vormen
Wanneer men over 'versnellen' spreekt dan bedoelt men in onze contreien
meestal 'het overslaan van een volledig jaar'. Dit meestal in de kleuterschool
of de lagere school. Slechts uiterst zelden wordt een jaar overgeslagen
in het secundair (dat is trouwens administratief ingewikkelder). Deze vorm
van versnellen is zowat de enige mogelijke ingreep als een kind een reusachtige
voorsprong ontwikkeld heeft op een zeer breed vlak. Bij sommige jonge hoogbegaafde
kinderen is hier nagenoeg niet aan te ontkomen.
Algemener betekent versnellen echter het aanbieden van leerstof
die gewoonlijk pas later in het curriculum behandeld wordt. Op
deze pagina trachten we een kort overzicht te geven van de verschillende
versnellingsvarianten. Eerst geven we wat theoretische achtergrond, dan
bekijken we de alternatieven en tenslotte trachten we een paar richtlijnen
te geven die wat steun bieden bij de (aartsmoeilijke) beslissing tot versnelling.
De academische drang
Reeds lang kent men de drang om uit te blinken bij de intellectueel of
academisch begaafde mensen. De oorsprong van deze drang werden in de loop
der jaren wel op verschillende manieren beschreven: volgens sommigen was
dit 'vuur' een aangeboren, genetisch bepaalde trek, anderen beschreven
het als een product van de thuisomgeving. Nog anderen (bv. Dabrowski) beschreven
het ontstaan van deze drang als een ontwikkelingskarakteristiek.
Onafhankelijk van dit soort overwegingen echter ontstaan er problemen wanneer
een hoog potentieel alleen maar in aanraking komt met een omgeving die
nauwelijks utidaging biedt. In dat geval zullen leerlingen immers de neiging
hebben om:
- de hoop op te geven om echt iets te leren
- te beginnen van zichzelf te verwachten om uit te blinken in eender
wat ze proberen
- situaties te ontwijken waarin ze niet de 'instant expert' zouden kunnen
zijn
- meer bezig zijn met te demonstreren wat ze al kunnen dan in het leren
zelf
Om de weg te bereiden voor hoge prestaties is het essentieel dat een
academisch 'gevorderde' leerling een aanbod krijgt, in zijn gebied(en)
van begaafdheid, van een gepast niveau en aan een gepaste snelheid.
Sociale noden
Onderzoek naar sociale kwesties bij begaafden ondersteunt de nood aan
adademische uitdaging.
1. Het niveau van sociale ontwikkeling van dit soort leerlingen is op
zijn minst op sommige vlakken meer verbonden met de mentale leeftijd dan
met de chronologische.
2. Bij veel kinderen leidt de mogelijkheid om abstract te denken en om
conceptueel te redeneren tot gevorderde ontwikkeling op het vlak van sociaal,
emotioneel en moreel redeneren. Zie hierover ook: asynchrone
ontwikkeling
3. Begaafde kinderen worden vaak aangetrokken door andere begaafde kinderen,
oudere kinderen en volwassenen op het vlak van hun vertrouwelijke of 'interactieve'
relaties.
4. Verschillende studies hebben uitgewezen dat begaafde kinderen, die
het zonder ontwikkelingsgelijken moeten stellen, zowel hun sociaal zelfbeeld
zien naar beneden tuimelen als hun negatieve zelfkritiek zien stijgen.
Een theoretische oplossing
Om aan een sociale en emotionele punten tegemoet te komen, noemen de
theoretici drie zaken die het onderwijs zou moeten bieden:
1. Plaatsing bij anderen met dezelfde bekwaamheid tijdens 'serieus'
leren
2. Aanbieden van progressief complexere taken, in een gesctructureerde
continue schaal van 'leerervaringen', afhankelijk van de reeds beheerste
stof en de leergierigheid
3. Soepele vooruitgang aan een 'juist' tempo
De gelukzakken, zo stellen de wetenschappers, zullen op al deze punten
volledig ondersteuning vinden in een aparte klas (of school) voor hoogbegaafden.
Ze sommen allerlei vormen op (aparte school, school-binnen-school, voltijds
hb-programma, hergroeperen volgens begaafdheidsniveau voor elk vak, binnenklasgroepen...),
met één gemeenschappelijke noemer: de klas biedt niet alleen
leerstof op het 'juiste' academisch niveau, maar tevens tussen ontwikkelingsgelijken.
Dit is de enige manier om bovenstaande 3 punten te ondersteunen.
Maar wat met de minder gelukkigen? Geen paniek, de in bovenstaand lijstje
opgesomde puntjes kunnen gedeeltelijk ook verkregen worden door een grote
variëteit aan opties voor 'academische versnelling'. Puntjes 2 en
3 volledig. Puntje 1 wordt gedeeltelijk opgelost door de leerling (al dan
niet voor een deel van de tijd) tussen oudere kinderen te plaatsen.
De praktijk: alternatieven in versnelling
Er zijn twee hoofdcategorieën van versnelling.
Een graad-gebaseerde versnelling verkort het aantal
jaren die een leerling op school doorbrengt. Hiertoe behoren deze vormen:
- overslaan van één of meerdere jaren. Veruit de meest
voorkomende vorm van versnellen, zeker in de 'vroege' jaren.
- klassen die niet verdeeld zijn in niveaugroepen: de leerlingen doorlopen
het curriculum aan hun eigen tempo. Voor zover wij weten komt deze vorm
in Vlaanderen momenteel niet voor.
- in elkaar geschoven jaren, bv. op twee jaar de leerstof van drie jaar
afwerken. Komt geregeld voor, vooral dan het doorlopen van twee leerjaren
in één jaar tijd.
- vervroegde overgang naar het secundair (dit is eigenlijk hetzelfde
als het zesde leerjaar overslaan).
- radicale versnelling: een combinatie van allerlei versnellingstechnieken,
waardoor het totaal aantal jaren die een leerling in lager en secundair
onderwijs doorbrengt aanzienlijk verkleint.
Een vak-gebaseerde versnelling omvat maatregelen die
het kind vroeger dan verwacht (volgens leeftijd op klasniveau) in aanraking
brengt met 'hogere' inhoud en vaardigheden. Hiertoe behoren:
- vervroegd naar de kleuterschool gaan. Vermits in Vlaanderen de kinderen
reeds op 2,5 jaar naar de kleuterklas vertrekken komt dit hier nauwelijks
voor.
- compacteren van het curriculum: de leerling slaat de reeds gekende
stukken over, maar blijft binnen de gewone klas.
- gelijktijdige inschrijving: het volgen van les in klassen, zelfs van
een verschillende school (bv. voor wiskunde in het secundair, voor de
andere vakken in het lager onderwijs).
- vakversnelling, d.i. versneld doorlopen van de stof van een bepaald
vak, vaak vergezeld door de plaatsing in een hogere klas (voor dat vak).
Stelt bepaalde logistieke problemen (twee klassen moeten hetzelfde vak
volgen op hetzelfde uur), maar wordt in bepaalde scholen toegepast (ook
in de omgekeerde richting trouwens: kinderen die voor bepaalde vakken
niet goed meekunnen, en die in een lagere klas volgen).
- mentorschap, d.i. direct contact met een expert in een bepaald domein
waarmee de vaardigheden in een bepaald onderwerp vooruitgeholpen worden,
waardoor de leerling ook inzicht krijgt in de beroepen en de carrière
waarin dit onderwerp aan bod komt. Vooral in het secundair is dit een
uitmuntende vorm van versnelling.
- bekomen van vrijstellingen voor bepaalde vakken d.m.v. examens vooraf.
- 'geavanceerde plaatsing', waardoor er 'hogere' vakken worden gestudeerd
(eventueel zelfs aan de universiteit terwijl de leerling in het secundair
zit), waarbij eventueel vrijstellingen voor die cursussen kunnen 'verdiend'
worden.
Onderzoeksresultaten
Hierbij een kort overzicht van onderzoeksresultaten. Voor meer gedetailleerde
resultaten verwijzen we naar het werk van prof. Karen Rogers,
waarvan je bv. een samenvatting vindt op www.austega.com/gifted/articles/Rogers_researchsynthesis.htm
Op het vlak van academische vooruitgang en presteren
op hoog niveau zijn de testresultaten zeer overtuigend.
De graad-gebaseerde versnellingen bieden allemaal, onafhankelijk van de
leeftijd waarop versneld werd, een redelijk goed resultaat: over het algemeen
leveren de versnelde kinderen prestaties die verschillende maanden vooruitlopen
op de ontwikkeling van niet-versnelde kinderen (die ook hb zijn). Vak-gebaseerde
versnellingen leveren gemiddeld, vooral voor de lagere school, nog betere
resultaten op wat betreft academische vooruitgang.
Ook op het sociale vlak heeft men getracht om metingen
te verrichten in de gebieden van sociale rijpheid, sociale kennis, sociaal
zelfbeeld, leiderschap, deelname in de klasactiviteiten en extrovertie.
Op dit vlak is er nagenoeg geen enkel verschil tussen de versnelde en de
niet versnelde hb leerlingen.
Het psychologische vlak omhelst zaken zoals: mentale
stabiliteit, ontbreken van angst of nervositeit, geluk en zelfbeeld (d.i.
bv. de indruk die een leerling heeft van de eigen competentie op globaal,
sociaal of academisch vlak, of hoe fysiek aantrekkelijk men zichzelf vindt).
Matig positieve effecten zijn er op dit vlak gevonden voor gelijktijdige
inschrijving en mentorschap (dit laatste zou wel eens één
van de ingrepen met gemiddeld de beste resultaten in het secundair onderwijs
kunnen zijn). Voor andere ingrepen is er ofwel nauwelijks een verschil
met niet-versnelde hb leerlingen, ofwel is er geen testresultaat beschikbaar.
Hoe beslissen?
Veel mogelijkheden, veel positieve resultaten, maar hoe maak je nu als
ouder, leerkracht of leerling de beste keuze? Wij gaan hier gemakshalve
voorbij aan één van de belangrijkste factoren bij dergelijke
keuzes, nl. de beschikbaarheid van een bepaalde optie binnen een bepaalde
school of binnen een bepaalde afstand.
Op deze pagina concentreren we ons op de inhoud van de verschillende
opties. We hopen dat binnen afzienbare tijd elke leerling in Vlaanderen
kan kiezen uit een 'redelijk' aantal verschillende opties binnen een 'redelijke'
afstand.
Alle hierboven kort opgesomde positieve resultaten ten spijt betreft
het hier steeds gemiddeldes. Het gaat niet over individuele kinderen. Er
zijn immers anekdotes van kinderen die helemaal niet gestimuleerd werden
door een academische versnelling, maar zich integendeel academisch, sociaal
of emotioneel terugtrokken. Elke versnelling moet gebeuren op basis van
een stevige grondslag, waarbij men tracht vooruit te blikken op de noden
van de kinderen, en op hun reacties. Een paar voorbeelden van zaken waardoor
een versnelling minder goed kan uitdraaien:
- Was er een kleine-vis-in-grote-vijver effect, waardoor aan het kind
de kans ontnomen werd om (nu en dan) 'uit te blinken' tussen klasgenoten?
- Was de versnelling te groot of te abrupt, zodat er ongewenste randeffecten
waren?
- Werden er vaardigheden verwacht die voorafgaande voorbereiding behoefden?
- Ondervond het kind zelf de -volkomen nieuwe- graad van uitdaging als
'falen'?
- Waren de problemen die uiteindelijk tot de versnelling leidden te complex
of ernstig om d.m.v. een strikt schoolse aanpak opgelost te raken?
- Ontbraken sociale en emotionele ondersteuning in die mate dat het kind
geconfronteerd werd met achterdocht of zelf vijandigheid in de nieuwe
omgeving?
Besluit
De beslissing tot versnellen, van welke vorm ook, is heel moeilijk.
Het is volledig onmogelijk om op dit vlak in de toekomst te kijken. Terwijl
we onmogelijk kunnen voorzien wat de gevolgen zullen zijn van de verschillende
ingrepen op een individuele leerling, is het zonneklaar dat begaafde leerlingen,
aan wiens academische noden niet voldaan wordt, worstelen met een oncomfortabel
dilemma.
Aan de ene kant kunnen ze beslissen om in de huidige situatie te blijven.
Dat zal ongetwijfeld leiden tot frustraties, prikkelbaarheid, angst, verveling
en sociale vervreemding. Om de hoek loeren de gevaren van perfectionisme,
faalangst en het verlies van enige betrokkenheid met het 'leersysteem'.
Aan de andere kant kunnen ze ervoor kiezen om naar een 'hogere' academische
omgeving op te schuiven. Ze laten daarbij wel hun leeftijdsgenoten achterlaten
en bovendien lopen ze het 'gevaar' om niet meer bij de top van de klas
te behoren. Anderzijds zouden ze er wel geestelijke leeftijdsgenoten bijwinnen
en academische uitdaging en vooruitgang.
Verveling en herhaling maken deel uit van het leven van elk begaafd kind
in om het even welk jaar. Maar versnelling, in haar vele verschijningsvormen,
kan vaak de kwalijke effecten zoniet elimineren, dan toch milderen op voorwaarde
dat men rekening houdt met:
- het cognitief functioneren van het kind: functioneert
en levert het kind prestaties op een beduidend hoger niveau dan de huidige
klasgenoten voor één of meerdere vakken?
- persoonlijke eigenschappen: wordt het kind gemotiveerd
door uitdaging en door leren? Is het zelfstandig in gedachte en daad?
Houdt het vol, zowel in door anderen opgelegde taken als in zelf-toegewezen
taken? Is het sociaal rijp en voelt het zich op zijn gemak met oudere
kinderen? Heeft het een positieve relatie met minstens één
volwassene?
- de leervoorkeuren van het kind: de wil om te werken
op eigen tempo (maar niet noodzakelijk alleen). Op dit vlak loont het
ook de moeite om na te gaan of het kind omkan met de manier van lesgeven
in de 'hogere' omgeving. Als je een leerling, die in het secundair zit,
inschrijft in een universiteitscursus geschiedenis, dan is het belangrijk
om te weten of die leerling over het algemeen houdt van lezingen en uitgebreide
leesopdrachten.
- de interesses van het kind zouden over het algemeen
moeten uitgaan naar academisch werk. Op dit vlak moet men ook rekening
houden met de buitenschoolse activiteiten. Misschien zijn die wel zo omvangrijk
dat ze niet toelaten om nog enige tijd vrij te maken om thuis extra schoolwerk
te verrichten? Anderzijds zijn leerlingen, die 'over een beduidende tijdspanne'
serieus geëngageerd bezig geweest zijn in een interessegebied als
muziek of atletiek, heel vaak heel goed in staat om te gedijen in de nieuwe
omgeving.
Verder lezen op het web? Lees onze links
pagina "versnellen"
LK |